Otto Ketting – een biografie in wording
Sommige eerste keren vergeet je niet meer. Het was een zondagmiddag in 1973 en ik was per Lelijke Eend van Utrecht, waar ik woonde en studeerde, naar het Amsterdamse Concertgebouw gereden om daar Arthur Rubinstein het Vierde pianoconcert van Beethoven te horen spelen. Tenminste, ik denk dat het zo is gegaan, want ik kan me niet voorstellen dat ik de reis speciaal voor Pas de deux van Otto Ketting had ondernomen. Ik was weliswaar bovengemiddeld geïnteresseerd in hedendaagse muziek maar had nog nauwelijks een beeld van de muziek van Ketting.
Toch is Pas de deux het stuk waarom het concert mij altijd is bijgebleven. Sterker nog, toen ik een paar jaar geleden probeerde te achterhalen wanneer ik het stuk – voor het eerst en voor het laatst, want een plaat- of cd-opname is er nooit van gemaakt – had gehoord, was ik totaal vergeten dat Rubinstein die middag had gespeeld. Pas de deux, een stuk dat Ketting in 1961 op zijn vijfentwintigste had gecomponeerd, was de knock out van het concert. Dat de jongen op het moment dat hij al die enerverende noten bij elkaar verzon maar twee jaar ouder was dan ik toen ik daar op het puntje van mijn stoel zat, vond ik onvoorstelbaar. En dat vind ik nog steeds.
Fysiek als Stravinsky, vernuftig als Webern, direct als jazz. Zo heb ik me de muziek altijd herinnerd.

Bijna een halve eeuw later sta ik op het punt een biografie van Otto Ketting af te ronden. Over de titel denk ik nog na. Ketting zelf had het over ‘dat ene liedje’. Over hoe hij altijd weer bezig was dat ene stuk te maken. Het zou een mooie titel zijn, maar een die verkeerde verwachtingen schijnt te wekken. Het minste wat ik kan zeggen over het werk aan het boek is dat ik me werkelijk geen seconde heb verveeld gedurende de vier jaar van onderdompeling in de wereld van Ketting. Met grote gretigheid heb ik me in zijn 134 composities verdiept, partituren gelezen, opnamen beluisterd, en met stijgende verbazing vastgesteld dat van wat ooit een van de meest gespeelde Nederlandse componisten was nauwelijks nog een noot klinkt. Jongens, luister nou toch eens naar Due canzoni, Collage no. 9, Set of pieces for wind quintet, For moonlight nights, The light of the sun, Summer moon, De aankomst, Monumentum, Capriccio, Vierde symfonie, Zesde symfonie, Time Machine en dus Pas de deux en de Eerste symfonie niet te vergeten. Ik hoop in de biografie goede redenen voor een revival te geven.
Toen Ketting in 1997 door Het Parool werd geïnterviewd naar aanleiding van een groot retrospectief dat in Den Haag aan zijn oeuvre werd gewijd, blikte de 62-jarige componist terug op een oeuvre waarvan de teller toen op 110 stond. Over een bescheiden aantal van zo’n dertig stukken oordeelde hij: ‘Beter had ik het nooit gekund’. Als hij van één stuk nog steeds épris was, dan was het zijn Eerste symfonie, in 1959 op 23-jarige leeftijd voltooid: ‘Dat ik dát toen heb kunnen maken’. Hij was de eerste noch de laatste om zich te verbazen over zowel de gekundheid als de muzikale potentie van het werk. In het door de leerlingen van Willem Pijper gedomineerde muziekklimaat was de symfonie met haar zinderend expressionisme in de geest van Alban Berg letterlijk ongehoord.
Het kan niet anders of Ketting rekende tot die dertig stukken ook Pas de deux, tenzij hij het gewoon vergeten was. Onbegrijpelijk, maar sinds die uitvoering in 1973 was het nog maar één keer in Nederland op het repertoire genomen. Toen ik het in 2017 voor het eerst terughoorde, nu in de vorm van een digitale kopie van een oude, enigszins gammele radioregistratie, was ik meteen weer 23 en kon ik het volledig eens zijn met degene die toen in de zaal zat.
Inderdaad. Fysiek als Stravinsky, vernuftig als Webern, direct als jazz.
Een componistenbiografie is ook de biografie van een oeuvre. Over dat oeuvre kan men buitenmuzikale vragen stellen, zoals de criticus-componist Marius Monnikendam deed naar aanleiding van een uitvoering van de Eerste symfonie in 1964 door het Residentie Orkest. ‘Welke tragiek heeft zijn jeugdjaren doorkruist om tot deze donkere orkestrale en muzikale regionen af te dalen?’
Lastige kwestie. Het leven van een componist speelt zich vooral in zijn hoofd en op papier af. Daarin verschilt hij niet van de schrijver, maar de relatie die de literatuur tot wat we de ‘werkelijkheid’ noemen onderhoudt, laat zich, hoe dubbelzinnig ook, aanmerkelijk beter beschrijven dan die tussen de muziek en de wereld waarin zij tot stand komt. Maar toch. Die Eerste symfonie is niet alleen het werk van een groot muzikaal talent maar ook van een jongen die is opgegroeid in wat tegenwoordig een disfunctioneel gezin heet. Zoon van een vader, eveneens componist, die in mei 1945, enkele dagen na de bevrijding, het huis in Amsterdam verlaat en bij zijn vriendin in Rotterdam intrekt. Een jongen die binnen de kortst mogelijke keren voor twee jaar naar een kindertehuis wordt gestuurd (een ‘gesticht: Dickens, te Noordwijk’), daarna wordt toegewezen aan zijn moeder die hem op zijn zenuwen werkt, en ten slotte op zijn zeventiende van huis wegloopt om zijn intrek te nemen bij zijn grenzeloos bewonderde vader.
‘Dat soort confrontaties en belevenissen moet toch wel op de een of andere manier mijn smaak als componist en muzikant mede bepaald hebben’, liet de niet erg tot autobiografische duiding geneigde componist zich eenmaal ontvallen. Ja, op de een of andere manier. Het mooie van muziek is dat zij een nog zo gedetailleerd verhaal kan vertellen over de componist en zijn al dan niet getroebleerde ziel, zijn financiële zorgen, zijn gezondheid, zijn opdrachtgevers, zijn vertolkers en niet te vergeten zijn muzen – zodra het voltooide werk tot klinken komt, zal het zich, als het echt de moeite waard is, steeds meer loszingen van zijn pijnlijke of juist voorspoedige genese en geleidelijk het karakter van een mededeling van elders krijgen – dat geheimzinnige elders van de kunst, dat als het erop aankomt echter is dan het leven.
Luister ter kennismaking naar Time machine, gecomponeerd in 1972, ooit de eerste grote hit van de nieuwe Nederlandse muziek, een werk waarvan geen noot verouderd is. Otto Ketting dirigeert het Concertgebouworkest in Time Machine (1974).
De biografie van Otto Ketting zal verschijnen bij uitgeverij Prometheus in Amsterdam.